Hotel Montanus

Een beetje geschiedenis

HomeOver onsEen beetje geschiedenis

Tijdlijn van het gebouw

In maart 2008 namen Jo en Kathleen het hotel Montanus over. Maar deze gebouwen maken al veel langer deel uit van het Brugse landschap. Laten we samen een kijkje nemen naar de geschiedenis van dit pand over de afgelopen 500 jaar.

 

19 oktober 1566

Jan Pelser (Pilse) en zijn vrouw Catheline Maertins kochten ene huis van de familie Scotis. Een groot stuk grond dat ernaast lag was in handen van Jan van Peenen, dat hij in 1574 eveneens verkocht aan Pelsers. Jan Pelsers was chirurgijn en werd in 1575 door Stad Brugge, bij het uitbreken van een nieuwe pestepidemie, aangesteld als bestrijder tegen de pest. Een zogenaamde "roode meester". Herkenbaar destijds door zijn rode kledij en zijn snavelvormige masker, bekostigd door de stad en gevolgd door zijn helpers die zelf speciale kledij droegen met een rode pestestok in de hand. Jan Pelsers overleefde 3 pestepidemieën en publiceerde in 1569 zijn boek "Van de Peste: Een Generale Methodus om te cureren die contagieuse Ziekte der pestilentiaele cortse." Hij bouwde een nieuw groot huis op de plaats van het huis Scotis en deed een uitbreiding in 1577 waar hij de heester met het zomerhuisje ongewijzigd liet.

Februari 1581

Na de dood van Jan Pelser, waar hij desondanks toch overleed aan de pest, zal zijn weduwe het pand doorverkopen aan Jan Everbout die er lange tijd zelf in gewoond heeft.

1586 – 1622

In die periode heeft het pand 7 verschillende eigenaars gehad.

Joos Casembroot, heer van Oostwynckel houdt het pand in bezit van 1622 tot 1646. Hij was enkele keren raadslid en schepen van stad Brugge.

Maximiliaan van Os, heer van Waterdijk werd na hem de nieuwe eigenaar.

Van 1670 tot 1710 werd heer en meester Joannes Baptist Pijnckel, kanunnik en aartsdeken van de Sint-Donaaskathedraal. Zijn talrijke erfgenamen zullen het pand een lange tijd verhuren aan jonkheer Cornelis van Hegelsom. Johannes Bonifacius Lem, de proost van de O.L.V kerk, éen van de erfgename verkoos er om zelf lange tijd in te wonen.

1710 – 1762

Het pand is daarna in bezit van Marcus Vleys en zijn neef Pieter Pangaert. Marcus Vleys behoorde duidelijk tot de Brugse beau monde. Hij bezat veel huizen en uit de boedelbeschrijving opgemaakt na zijn dood in 1740 kon opgemaakt worden dat hij handelaar was en wellicht een brouwer. De gekende brouwerij de Blauwe Arend aan de Carmersbrug was zijn eigendom. De familie Pangaert zal het in 1762 verkopen aan de familie Pecsteen.

1762 – 1849

In 1762 werd Jean-Françoise Pecsteen de nieuwe eigenaar. Hij was advocaat van de Raad van Vlaanderen en raadgever van het Brugse Vrije. Trouwde in 1954 met Françoise Van den Abeele en hij stierf in 1783. Zijn weduwe zal het huis blijven bewonen met haar verschillende kinderen. De zonen studeerden rechten en de ongehuwde dochter Marie bleef tot aan haar dood in 1849 het pand bewonen. Haar nicht Virginie Pecsteen gaf in 1830 de opdracht om de gevel te vernieuwen en het huis grondig te verbouwen. Hier zijn helaas geen plannen of tekeningen van bewaard gebleven. De familie de Schietere de Loppem (haar man) woonde er met hun 6 kinderen en enkele familieleden in. In 1874 trouwde dochter Ida met Françoise de Thibault de Boesinghe en kreeg na de dood van haar ouders het huis in bezit. Zij verbouwde in 1881 de poortdoorgang links van het eigendom.

Begin 1900

In 1913 werd het pand in 2 afzonderlijke woonentiteiten opgesplitst. Nieuwe Gentweg 78 werd omgebouwd in opdracht van handelaar Louis De Smedt naar ontwerp architect Amedée Dollé. Nieuwe Gentweg 76 was in 1913 in opdracht van juwelier Juliaan Bennick reeds gewijzigd naar een ontwerp van architect René Cauwe. Driekroezenstraat 17 zal eveneens in hun bezit zijn. Nummer 76 werd een hotel en nummer 78 bleef een woonhuis. Nieuwe Gentweg 76 was sinds vele jaren ingericht als Hotel Ste Christophe, een modern etablissement voor die tijd, telde 23 kamers en kreeg door de samenvoeging met nr. 78 in 1998 een capaciteit van 32 kamers. In de tuin staat een 2 bouwlagen hoog paviljoen dat in 1927 werd ontworpen in cottagestijl onder invloed van de Anglo-Normandische architectuur, wat een zeer uniek iets was voor Brugge. Deze stijl werd meer gezien aan de Kustregio. Het salon vooraan het hotel is genoemd naar Frank van Acker, overleden burgemeester van Brugge die lange tijd gewoond heeft op nummer 78. Het behoud nog steeds de 19de -eeuwse empire stijl met de marmeren schouw en grote schouwspiegel.

Pand nr. 17 Driekroezenstraat

Van dit huisje zijn er vermeldingen te vinden vanaf 1586. Het maakte deel uit van een stuk grond waar nog 2 andere huizen op stonden. Het was een groot stuk hoveniersland dat Ten Keerseboome heette en voor 1580 door Jan Arents werd uitgebaat. Ten Keerseboome bleef tot 1691 in het bezit van de hoveniers, daarna kwam het in handen van de familie Verhouve. Jan Verhouve verhuurde dit ongetwijfeld verder aan de hoveniers. Verhouve verkocht het goed pas in 1773 aan Charles Louis Le Poivre, heer van Mullem. In 1788 kwamen huis en gronden in het bezit van bleker Jacques De Souttere. Voor 1830 werd het pandje bewoond door familie Buyck. Piette Buyck, een van de belangrijkste 19de -eeuwse architecten, woonden er 15 jaar lang in met zijn ouders en 5 broers en zussen. Het huis zijn grootste kenmerk is de rijk versierde schouwboezem in stucwerk met het portret van (hoogstwaarschijnlijk) Karel van Lotharingen. Het pand kwam van de 19de eeuw nog in verschillende handen terecht tot het in begin 20ste eeuw in bezit kwam van juwelier Juliaan Bennick.